Wat weten we daar nu eigenlijk over?
Eind februari 2024 verscheen in De Correspondent een interview van Johannes de Visser met Lianne Hoogeveen met de prikkelende titel “We moeten af van het label ‘hoogbegaafd’, vindt deze hoogleraar hoogbegaafdheid”. In de openingszin stond iets dat mij triggerde:
“Er wordt ongelooflijk veel gezegd over hoogbegaafdheid’, zegt Lianne Hoogeveen. ‘Ook heel veel tenenkrommende dingen.’ Bijvoorbeeld dat heel slimme mensen een ander soort mens zijn: dat ze van nature perfectionistischer en sensitiever zijn en minder slaap nodig hebben. Is niet zo.“
Dat ook sensitiever in deze opsomming genoemd wordt, viel mij op. Ik heb hier zelf onderzoek naar gedaan en kwam wel degelijk uit dat hoogbegaafden sensitiever zijn dan niet-hoogbegaafden.
Als lid van de Correspondent, kan ik met een rood pijltje zien naar welke bronnen er vervolgens verwezen wordt (ik weet eigenlijk niet of niet-leden dat ook kunnen zien). En de bron voor het statement dat over sensitiviteit gaat is een artikel van Elise Samsen & Anouke Bakx dat in 2023 in 248media gepubliceerd is en op de website van Point 013 staat.
Met interesse heb ik dat artikel gelezen en daar haal ik helemaal niet zo’n sterke onderbouwing uit voor de stelling dat hoogbegaafden niet sensitiever zouden zijn dan niet-hoogbegaafden. Het is ook nog eens een onderzoek naar kinderen in het onderwijs en mijn onderzoek vond plaats onder volwassenen die werken.
Bij dit onderzoek vallen heel wat opmerkingen te plaatsen over de selectie en definitie van de hoogbegaafde kinderen, het bepalen van hoe sensitief te zijn en welke definitie daarvan gehanteerd werd.
In 2016 rondde ik mijn opleiding aan de Radboud Universiteit tot ECHA Specialist in Gifted Education – waarvan Lianne Hoogeveen de hoofdopleider is – af met een onderzoek dat ik samen met prof. dr. Elke van Hoof van de VU Brussel uitvoerde.
In het artikel Working with Intensity dat ik over mijn onderzoek schreef, noemde ik in de inleiding op basis van literatuuronderzoek al de voor mij opvallende bevinding dat wetenschappers die werken met kinderen in de context van onderwijs geen relatie zien met sensitiviteit bij excellent presterende kinderen. Maar professionals in de geestelijke gezondheidszorg die werken met hoogbegaafde kinderen en volwassenen zien deze relatie wel. Dit zijn natuurlijk ook twee verschillende paradigma’s waar vanuit naar de hoogbegaafde mens gekeken wordt.
Een verklaring zou kunnen zijn dat hoogbegaafde kinderen die ook sensitief zijn aan de voorkant van deze onderzoeken naar excellent presterende kinderen al uitgevallen cq niet geselecteerd zijn. En dat hoogbegaafde kinderen (en volwassenen) die vastlopen en die aankloppen de ggz, misschien wel juist vastgelopen zijn door het niet goed om kunnen gaan met die sensitiviteit.
Dan heb je dus twee waarheden die naast elkaar kunnen bestaan. En beide stromingen van onderzoek zullen derhalve een bias in de onderzoekspopulatie hebben en gebruiken mogelijk verschillende definities van hoogbegaafdheid.
Het is sowieso erg lastig om goed onderzoek te doen naar zowel hoogbegaafdheid als hoogsensitiviteit omdat de gehanteerde definities al een rol spelen in het verzamelen van de personen voor de steekproef van het onderzoek.
Noks Nauta beschrijft dit ook in een artikel op haar website.
Ook op mijn onderzoek met Elke van Hoof valt best wat op te merken. Zo zijn de hoogbegaafden daarin “zelfverklaard hoogbegaafd” en zullen er zowel in de groep hoogbegaafden respondenten zitten die het niet zijn en zullen ook in de groep niet-hoogbegaafden respondenten zitten die het wel zijn , maar zich niet als zodanig op de ja/nee vraag die hen in het onderzoek gesteld werd, identificeerden.
Naar mijn mening zijn we nog niet helemaal klaar met het onderzoek naar is er nu wel of niet een relatie is tussen hoogbegaafdheid en hoogsensitiviteit. Er zijn echt meerdere onderzoeken die het ondersteunen en meerdere onderzoeken die de relatie niet zien.
In de lijn met Gagné – wiens model ik ook noem in mijn artikel – zie ik hoogbegaafdheid als ontwikkelpotentieel. Om dat potentieel te realiseren in ook voor de buitenwereld zichtbare resultaten en prestaties, is een toegewijd ontwikkelproces nodig, waarop diverse katalysatoren van invloed zijn. Gagné noemt onder de intrapersoonlijke katalysatoren ook fysieke en mentale eigenschappen.
Zou het zo kunnen zijn dat het niet goed om kunnen gaan met (hoog-)sensitiviteit een negatieve invloed heeft om dat ontwikkelproces?
Dat zou heel goed kunnen verklaren waarom onderzoeken waarbij de steekproef van de populatie gekozen zijn in de doelgroep die excellente prestaties laten zien (de rechterkant van het model van Gagné) geen sterke relatie met hoogsensitiviteit vastgesteld wordt. En dat bij onderzoeken waarbij de steekproef van de populatie meer gehaald wordt uit de linkerkant van het model, waar hoogbegaafden gezien wordt als mensen met een sterk ontwikkelpotentieel – los van hun prestaties – die relatie wel zien.
In mijn begeleidingspraktijk merk ik in ieder geval dat wanneer volwassenen met kenmerken van hoogbegaafdheid beter met hun hoogsensitiviteit leren omgaan, zijn grote stappen maken in realiseren van hun potentieel en ik weet dat vele andere professionals die werken deze doelgroep die bevinding onderschrijven.
Ik zou heel graag willen bijdragen aan nader onderzoek op dit thema!